OnregelmatigeVerben met zijn

In English present perfect and past perfect are always formed with the auxiliary verb “have”.

for instance:

I have said, I had said

I have come, I had come

In German and Netherlands (and many other languages) most verbs also form the perfect tenses with the auxiliary verb “have” but some verbs form the perfect tenses with the auxiliary verb“be”.

for instance:

Ich habe gesagt, ich hatte gesagt I have said, I had said

Ik heb gezegd, ik had gezegd I have said, I had said

Ich bin gekommen, ich war gekommen I have come, I had come

Ik ben gekomen, ik was gekomen I have come, I had come

The following verbs have the auxiliary verb zijn (to be) both in Netherlands and German.

Die folgenden Verben haben das Hilfszeitwort zijn (sein) in Niederländisch und Deutsch.

barsten - barstte - gebarsten    platzen

blijven –bleef – gebleven  bleiben

gaan - ging - gegaan   gehen

komen - kwam/kwamen - gekomen kommen

vallen – viel – gevallen fallen

verdwijnen – verdween – verdwenen verschwinden

vertrekken – vertrok – vertrokken abreisen

schrikken – schrok -  geschrokken erschrecken

sterven – stierf – gestorven sterben

worden – wird – geworden  werden

zijn - was – geweest  sein

Nota bene!

beginnen – begon – begonnen  beginnen

ik ben begonnen, ik was begonnen - ich habe begonnen, ich hatte begonnen

De hulpweerkwoorden

het hulpweerkwoord das Hilfszeitwort the auxiliary verb

 

zijn – sein – to be

	presens	imperfectum
ik	ben	was
je/ jij	bent	was
u	bent	was
hij/zij/ het	is	was
we/wij	zijn	waren
jullie	zijn	waren
u	bent	was
ze/zij	zijn	waren

                   

                  

hebben - haben – to have                                    

                  

	presens	imperfectum
ik	heb	had
je/jij	hebt	had
u	hebt/heeft	had
hij/zij/het	heeft	had
we/wij	hebben	hadden
jullie	hebben	hadden
u	hebt/heeft	had
ze zij	hebben	hadden

Vegetables Groentje Gemüse Quiz 2

Mehr IQ Tests und andere Quizzes!

Vegetables Groentje Gemüse Quiz 1

Mehr IQ Tests und andere Quizzes!

Vegetables Groentje Gemüse

de aardappel die Kartoffel

de asperge der Spargel

de bloemkool der Blumenkohl

de boon die Bohne

de broccoli der Brokkoli

de courgette die Zucchini

de erwt die Erbse

de groentje das Gemüse

het/de knoflook der Knoblauch

de komkommer die Gurke

de kool der Kohl, das Kraut

de linze die Linse

de maïs der Mais

de paddenstoel der Pilz

de prei der Lauch

de radijs das Radieschen

de rammenas der Rettich

de rode biet, de kroot die Rote Bete

de selderij der Sellerie

de sla der (Kopf-)Salat

de spinazie der Spinat

de spruit der Rosenkohl

de tomaat die Tomate

de ui die Zwiebel

de venkel der Fenchel

de wortel die Karotte, die Möhre

Dieren Quiz 2

Mehr IQ Tests und andere Quizzes!

Dieren Quiz 1

Mehr IQ Tests und andere Quizzes!

Animals Tiere dieren

ant die Ameise de mier

bird der Vogel de vogel

butterfly der Schmetterling de vlinder

camel das Kamel de kameel

cat die Katze de kat

chicken das Huhn de kip

cow die Kuh de koe

dog der Hund de hond

duck die Ente de eend

elephant der Elefant de olifant

frog der Frosch de kikker

giraffe die Giraffe de giraffe

goat die Ziege de geit

horse das Pferd het paard

lion der Löwe de leeuw

monkey der Affe de aap

mouse die Maus de muis

pig das Schwein de varken

rabbit das Kaninchen het konijn

sheep das Schaf  het schaap

snake die Schlange de slang

zebra das Zebra de zebra

Kleuren Quiz » quiz

Kleuren

Colo(u)r die Farbe de kleur

auburn rostbraun roestbruin

beige beige beige

black schwarz zwart

blue blau blauw

brown braun bruin

golden golden gouden

gray grau grijs

green grün groen

light blue hellblau helblauw

magenta purpur paars

olive olivegrün oijfgroen

orange orange oranje

pink rosa roze

purple lila paars

red rot rood

silver silber zilveren

turquoise türkis turkooizen

violet violett violet

white weiß wit

yellow gelb geel

Fruit Quiz

Dutch Fruit Names » create exam

20 - 100

  20 twintig

 21 eenentwintig einundzwanzig

 22 tweeëntwintig zweiundzwanzig

 23 drieëntwintig dreiundzwanzig

 24 vierentwintig vierundzwanzig

 25 vijfentwintig fünfundzwanzig

 26 zesentwintig sechsundzwanzig

 27 zevenentwintig siebenundzwanzig

 28 achtentwintig achtundzwanzig

 29 negenentwintig neunundzwanzig

  30 dertig dreißig

  40 veertig vierzig

  50 vijftig fünfzig

  60 zestig sechzig

  70 zeventig siebzig

  80 tachtig achtzig

  90 negentig neunzig

100 honderd hundert

Fruit das Obst het fruit

apple der Apfel de appel

apricot die Aprikose de abrikoos, abrikozen

banana die Banane de banaan

blackberry die Brombeere de braam, bramen

blueberry die Heidelbeere de blauwe bosbes

cherry die Kirsche de kers

currant die Johannisbeere de aalbes

date die Dattel de dadel

fig die Feige de vijg

gooseberry die Stachelbeere de kruisbes

grape die Traube de druive

honeydew die Honigmelone de suikermeloen

kiwifruit, kiwi die Kiwi de kiwi

lemon die Zitrone de citroen

mandarin orange  die Mandarine de mandarijn

orange die Orange de sinaasappel

peach der Pfirsich de perzik

pear die Birne de peer

pineapple die Ananas de ananas

plum die Pflaume de pruim

pomegranate der Granatapfel de granaat      

quince die Quitte de kwee, kweeën

raspberry die Himbeere de framboos

strawberry die Erdbeere de aardbei

watermelon die Wassermelone de watermeloen

stone fruits das Steinobst de steenvruchten

family Familie familie

family die Familie de familie

family die Familie het gezin(nur Eltern und Kinder, only parents and children)

great-grandmother die Urgroßmutter de overgrootmoeder

great-grandfather der Urgroßvater de overgrootvader

grandparents die Großeltern (Pl.) de grootouders

grandmother die Großmutter de grootmoeder

grandfather der Großvater de grootvader

parents die Eltern (Pl.) de ouders

mother die Mutter de moeder

father der Vater de vader

child, children das Kind, die Kinder het kind, de kinderen

daughter die Tochter de dochter

son der Sohn de zoon

siblings, brothers and sisters die Geschwister (Pl.) broers en zussen

I’ve got three brothers and sisters/I’ve got three siblings. Ich habe drei Geschwister. Ik heb drie broers en zussen.

brothers die Gebrüder (Pl.; antiquated) de broers

sister die Schwester de zus

brother der Bruder de broer

aunt die Tante de tante

uncle der Onkel de oom

niece die Nichte de nicht

nephew der Neffe de neef

cousin der Cousin die Cousine/Kusine de kozijn, de nicht, de neef

husband der Ehemann de echtgenoot

wife die Ehefrau de echtgenote

in-laws die angeheiratete Verwandtschaft; die Schwiegereltern de schoonouders

mother-in-law die Schwiegermutter de schoonmoeder

father-in-law der Schwiegervater de schoonvader

sister-in-law die Schwägerin de schoonzus

brother-in-law der Schwager de schoonbroeder

daughter-in-law die Schwiegertochter de schoondochter

son-in-law der Schwiegersohn de schoonzoon

grandchild das Enkelkind het kleinkind  

granddaughter die Enkelin het kleindochter

grandson der Enkel de kleinzoon

great-grandchildren die Urenkel (Pl.) de achterkleinkinderen

great-granddaughter die Urenkelin het achterkleindochter

great-grandson der Urenkel het achterkleinzoon 

stepchild das Stiefkind het stiefkind

half brothers and sisters die Halbgeschwister de stiefbroer en de stiefzuster

half-sister die Halbschwester de stiefzuster

halfbrother der Halbbruder de stiefbroer

0, 1, 2, 3 … 20

 0 nul null zero

 1 een eins one

 2 twee zwei two

 3 drie drei three

 4 vier vier four

 5 vijf fünf five

 6 zes sechs six

 7 zeven sieben seven

 8 acht acht eight

 9 negen neun nine

10 tien zehn ten

11 elf elf eleven

12 twaalf zwölf twelve

13 dertien dreizehn thirteen

14 veertien vierzehn fourteen

15 vijftien fünfzehn fifteen

16 zestien sechzehn sixteen

17 zeventien siebzehn seventeen

18 achttien achtzehn eighteen

19 negentien neunzehn nineteen

20 twintig zwanzig twenty